Groei en kans op een blessure; is er een relatie binnen de turnsport?
Met de veranderende lichaamssamenstellingen tijdens de groei en de ‘maturity’, neemt het onderhuids vet en gewicht toe. Zowel bij meisjes als bij jongens. Net zoals met de groei/ PHV, gaat ook dit bij iedereen op een andere manier. Naast de PHV bestaat er ook een PWV, een Peak Weight Velocity (PWV). ( meer weten over de PHV? Lees dat dit artikel!) Is er nu een relatie tussen fysieke groei en toenemende kans op een blessure? Lees het in deze blog!
Peak weight velocity
Adiposcyten (die zorgen voor het opslaan van energie als vet) in wit vetweefsel, nemen voor de puberteit en tijdens de PHV toe in grootte en in aantal. Er wordt dus meer vet opgeslagen rond deze periode. Je piekgewicht (PWV) vindt plaats na je PHV, ongeveer tussen de 0,3 en 0,9 jaar na je PHV. De weefsels in verschillende delen van het lichaam nemen allemaal op een andere manier toe ten opzichte van de PHV. Echter wel allemaal lineair.
De intra- en interindividuele verschillen (dus het verschil tussen mensen maar ook het verschil tussen weefsels in 1 persoon) in vettoename zijn gerelateerd aan hormonale niveaus. En tevens aan de metabolische eigenschappen van die adiposcyten. Na de PHV neemt het relatieve gewicht op dezelfde manier af als bij de PHV.
Om ‘maturity’ te laten plaatsvinden, is een bepaalde hoeveelheid vet nodig. De meeste turn(st)ers hebben echter een lager percentage lichaamsvet dan andere sporters. Volgens de onderzoeken hebben ze een geschikte verhouding tussen gewicht en lengte en kunnen ze dus gewoon ‘mature’ worden.
Groei en blessure
Zoals al aangegeven en uitgelegd, is het inzicht hebben in de groei erg belangrijk om met name een blessure te voorkomen. Er zijn veel onderzoeken gedaan naar blessures en de groei, in allerlei verschillende sporten. In het voetbal bijvoorbeeld blijkt dat er tijdens de PHV een toename in kans op een blessure is, met daarna een afname. Ook blijken verwondingen tijdens de PHV periode ernstiger te zijn dan in andere periodes.
Dit komt vooral door de veranderingen in de botdichtheid, wat kan leiden tot kwetsbaarheid van het skelet of acute fractuur incidentie (meer gebroken botten). Binnen het turnen werden blessure gevoelige turn(st)ers gekenmerkt door een snelle groeiperiode. Vanwege een aantal veranderingen in spieren en pezen tijdens de PHV (ledemaatmassa en traagheidsmoment – moeilijke woorden die te veel uitleg vereisen), moet een groter percentage van de maximale kracht worden ontwikkeld om dezelfde kracht te kunnen produceren als voor de PHV.
Dit leidt tot meer belasting van de pezen, wat weer leidt tot spiervermoeidheid en een verhoogd risico op een overbelasting blessure. Ook die verstoorde coördinatie komt in veel artikelen naar voren als een verhoogd risico op een blessure. Wel geven ze aan dat de relatie tussen groei en blessures niet altijd aanwezig is en afhangt van de sterkte van de weefsels en pezen, de omvang van de belastingen en de herstelperiodes tussen beurten.
Kenbaar maken van een blessure.
Het is voor turn(st)ers soms best moeilijk om aan te geven dat zij een (beginnende) blessure hebben. Daarnaast is het ook altijd even kijken naar de manier waarop zij dit kunnen aangeven, moeten zij uit zichzelf naar de trainer stappen of vraagt de trainer hier wekelijks naar? Een andere manier om blessures na te gaan/ bij te houden is met een vragenlijst. Het lijkt misschien een beetje een omweg, maar voor sommige sporters kan dit de drempel verlagen en weet je zeker dat er wekelijks of maandelijks naar gevraagd wordt.
Een van die vragenlijsten is de Oslo Sports Trauma Research Questionnaire (OSTRC). Deze vragenlijst kan acute en overbelasting blessures detecteren, die in de loop van de tijd kunnen worden gevolgd. In tegenstelling tot andere standaard methodes om een blessure na te gaan, kan deze vragenlijst ook bij individuele sporten worden gebruikt.
En laat turnen dat nou net zijn. In deze vragenlijst worden blessures gedefinieerd in termen van prestatie beperking (dus wat kun je niet) in plaats van de duur van tijdverlies (hoe lang heb je niks kunnen doen). Ze worden geclassificeerd met een moeilijk woord; aandoeningen van het bewegingsapparaat.
Naast de 4 standaard vragen die bij deze vragenlijst horen, zijn er nog enkele vragen over het energie niveau en het plezier toegevoegd. De vragenlijst is wetenschappelijk getest en is dus ‘valide’ (het meet echt wat hij zou moeten meten).
BMI in relatie tot een blessure
Je BMI (Body Mass Index) is een internationaal gebruikte methode. Hiermee meet je of je een gezond gewicht hebt in verhouding tot je lengte. Onderzoek naar de relatie tussen BMI en blessures is erg beperkt, vooral bij turn(st)ers.
Een van de onderzoeken die wel wat zegt over BMI en een blessure, beweren het volgende. Adolescenten met een hoger BMI hebben een hoger letselpercentage dan adolescenten met een lager BMI. Vergelijkbare resultaten komen uit een ander onderzoek. Hierbij vonden ze meer knieblessures bij turn(st)ers met een hoger BMI dan bij turn(st)ers met een lager BMI.
Bij bijvoorbeeld hardlopen lijkt er daarentegen geen verband te bestaan tussen BMI en blessures. Omdat turn(st)ers over het algemeen een lager vetpercentage hebben zullen we hier in de turnsport wellicht minder mee te maken hebben.