De motorische ontwikkeling van kleuters; tips voor (gym)docenten
Of je nou als groepsleerkracht of als gym juf/ meester met kleuters werkt, het is goed om te weten hoe kleuters zich ontwikkelen. Op een juiste manier inspelen op deze motorische ontwikkeling kan de kleuter namelijk ondersteunen in zijn/ haar groei en kan (motorische) achterstanden voorkomen.
Fysieke eigenschappen van een kleuter
Een aantal fysieke eigenschappen (denk bijvoorbeeld aan kracht, lenigheid en uithoudingsvermogen) worden beïnvloed door de leeftijd en de groei van de kleuter, we hebben hier als leerkracht/ trainer niet heel veel invloed op. Echter zijn er ook eigenschappen waar we als omgeving wel invloed op kunnen (en misschien wel moeten) hebben, denk bijvoorbeeld aan het coördinatie vermogen van kleuters. Door kleuters veel gevarieerde prikkels aan te bieden en dit voldoende te herhalen kan het coördinatie vermogen worden aangesproken. Tijdens de motorische ontwikkeling van de coördinatie ontwikkelt zich ook een verfijnde samenwerking tussen het gezichtszintuig, het evenwichtszintuig en sensoren in spieren, pezen en gewrichten enerzijds en het zenuwstelsel anderzijds.
Motorische ontwikkeling in je les; handvatten
Om hier voldoende op in te kunnen spelen kunnen we de volgende handvatten gebruiken:
- Bied kleuters gevarieerde oefeningen en bewegingssituaties aan. Het is goed om ze zelf te laten ontdekken en te laten experimenteren. Bied hierin ook voldoende uitdaging aan.
- Probeer zelf zo weinig mogelijk bewegingsoplossingen te geven zodat de creativiteit van de kleuter zelf wordt aangesproken.
- Probeer de opdrachten zo goed mogelijk te formuleren zodat de kleuter met een adequaat bewegingsantwoord kan reageren. Zo kun je zien of de kleuter de opdracht heeft begrepen.
- Geef zoveel mogelijk vertrouwen aan de kleuter en laat merken dat je gelooft in zijn/ haar mogelijkheden.
Om ons wat meer te verdiepen in bovenstaande informatie kunnen we ten rade gaan bij de verschillende ontwikkelingstheorieën. Een tweetal van de ontwikkelingstheorieën zal in deze blog worden uitgewerkt.
Het neuromotorisch ontwikkelingsmodel van Mesker
In dit ontwikkelingsmodel gaan ze uit van 4 verschillende fases, de namen van deze fases kunnen wellicht wat moeilijk zijn, echter zal iedereen wel wat herkennen uit deze fase.
Antagonistische fase
Fase 1, de antagonistische fase. Deze fase wordt ook wel de slurf fase genoemd en komt voor bij 0 tot 9 maanden. Dit is de fase waarin baby’s één zijde van het lichaam kunnen aanspannen en de andere zijde van het lichaam kunnen ontspannen. Ze kunnen dan bijvoorbeeld met één hand knijpen en de andere hand spreiden. Deze fase is erg van belang bij de motorische ontwikkeling, met name bij het leren kruipen en lopen. Een kind dat deze fase niet goed doorstaat kan hier later mogelijk problemen mee krijgen. Afzetten met twee voeten tegelijk wordt dan bijvoorbeeld moeilijk.
Symmetrische fase
Fase 2, de symmetrische fase. Deze fase begint vaak zo rond het 1e/ 2e levensjaar en loopt door tot ongeveer 6 jaar oud. In deze fase maken beide zijden van het lichaam dezelfde, gelijke bewegingen. De samenwerking tussen de linker- en rechter hersenhelft bevordert zich. Een voorbeeld hiervan is het springen met 2 benen of het gooien van een bal met 2 handen. Kinderen die in deze fase blijven hangen kenmerken zich vaak door bij bewegingen die de primaire beweging niet ondersteunen. Kinderen knippen dan bijvoorbeeld met hun mond open, de mond maakt dezelfde open en sluit beweging als de schaar, echter helpt dit natuurlijk niet mee aan het knippen. Ook kan bijvoorbeeld een slechte pengreep ontstaan in deze fase (we hebben het dan over de fijne motoriek).
Lateralisatie fase
Fase 3, de lateralisatie fase. Deze fase is het beste te zien bij kinderen tussen de 6 en 9 jaar oud. Deze fase kenmerkt zich door het ontwikkelen van een voorkeurskant. Bewegingen worden in deze fase ook kleiner en gerichter. Wanneer deze fase niet goed wordt doorstaat kunnen er moeilijkheden in het gedrag ontstaan, maar ook bijvoorbeeld het schrijven in spiegelschrift. Oefeningen om deze fase te ondersteunen zijn hinkelen, touwtje springen maar ook alternerende oefeningen met het lichaam (tik met je rechterhand je linkerknie aan en andersom).
Dominante fase
Fase 4, de dominantie fase (meestal na de leeftijd van 9 jaar). Dit is de fase waarin één zijde kan bewegen zonder dat de andere zijde mee doet; de dominante hersenhelft is bepaald. Een kind kan tijdens deze fase meerdere dingen tegelijk uitvoeren. Een voorbeeld hiervan is jongleren. Op latere leeftijd is auto rijden een mooie voorbeeld van het uitvoeren van meerdere dingen tegelijk.
De ontwikkelingslijnen van Gesell
Een tweede theorie over de motorische ontwikkeling van kleuters zijn de ontwikkelingslijnen van Gesell. Gesell heeft een viertal ‘volgorden’ van ontwikkelen bepaald, die als volgt zijn:
- De ontwikkeling van het hoofd naar de voet (evenwicht)
Een baby leert eerst zijn hoofd omhoog te houden, vervolgens leert het zitten en kruipen. Als laatst leert het staan (je hebt hier evenwicht voor nodig). Wanneer het evenwicht niet goed ontwikkelt is, zal het hoofd veel wiebelen en zullen er veel corrigerende bewegingen zijn met bijvoorbeeld de armen. - De ontwikkeling van binnen (de romp) naar buiten (de ledematen)
Wanneer kinderen een tekening maken komen de bewegingen vaak vanuit de schouder. Op een gegeven moment zullen de bewegingen wat meer vanuit de pols komen. - De ontwikkeling van enkelvoudige naar samengestelde bewegingen
Verschillende lichaamsdelen zullen onafhankelijk van elkaar gebruikt kunnen worden. Wanneer er eerst alleen wordt gestuiterd met een bal zal er op een gegeven moment gelopen en gestuiterd kunnen worden. - De ontwikkeling van totaal (massaal) naar lokaal (effectief) bewegen
Wanneer een bal wordt gegooid, wordt het hele lichaam gebruikt om de gooi mogelijk te maken. Op een gegeven moment zal de gooi alleen vanuit de hand en de schouder komen.
Stimuleren motorische ontwikkeling
We weten dus, zeker na het lezen van bovenstaande theorieën, dat kinderen veel zelf ontwikkelen. Echter is het ook erg goed en noodzakelijk om bepaalde fases te stimuleren. Binnen het bewegingsaanbod moeten we hier rekening mee houden. Wat zou een kind ongeveer moeten kunnen? En op welke manier zou ik dit kunnen stimuleren? Wanneer een kind bepaalde fases niet goed doorloopt kan er een achterstand ontstaan, en hoe mooi zou het zijn als we dat met een juist bewegingsaanbod kunnen voorkomen?
Wat ten slotte nog érg goed is om te weten: uit meerdere wetenschappelijk onderzoeken is gebleken dat het verbeteren van de motoriek ook invloed heeft op schoolprestaties, het gedrag en het zelfvertrouwen van het kind. We doen het dus zeker niet alleen om de motorische fases goed te kunnen doorlopen, maar ook om het kind op allerlei gebieden te ontwikkelen en te stimuleren 😊
Kleuterplatform
Op het kleutergym platform van Beter Turnen zijn meer dan 500 exclusieve methodische gym oefeningen te vinden. Hierin komen de basis grondvormen van bewegen aan bod. Daarnaast vind je er nog veel meer inspiratie materiaal voor het samenstellen van een optimale kleuter gymles.
Literatuur:
Bracke, R. (2003). Bewegingsopvoeding voor Kleuters. Garant Antwerpen-Apeldoorn
De Medts, C. & Reinilde, L. (2015). Het Groeiboek. Zorg- en volgsysteem voor kleuters. Garant Antwerpen-Apeldoorn
Both, K. (2005). Kinderen in Beweging. Motorische ontwikkelling en schoolnatuurtuinen. De wereld van het Jonge Kind.
Van de Vrede, K. (2010). Motoriek als fundament. Het belang van motoriek voor het leren. HJK.
Aanvullende literatuur:
Het Kenniscentrum Sport en Bewegen heeft de gehele motorische ontwikkeling in kaart gebracht van 0-6 jarigen. Het geeft een overzicht van de motorische mijlpalen & tips om de motorische ontwikkeling met bewegen te stimuleren.