Trainers in de sportwereld; wat maakt een coach een goede coach?
Wat maakt een coach nu echt een goede coach? Over welke vaardigheden dien je te beschikken? In hoeverre kun je als trainer bepalen of je het goed doet. En hoe groot is de rol van de sporter hierin? Roxanne en Paul spraken hierover.
“Wat is een goede coach?” maar wat is ‘goed’, wanneer ben je een goede coach? Laten we daar eerst mee beginnen. Wanneer zou jij jezelf een goede coach vinden?
Wanneer ben je een goede coach?
Roxanne vindt het heel belangrijk dat haar turnsters – en ze praat over turnsters omdat ze zelf altijd meiden turnen heeft gegeven – plezier beleven aan de training. Dat ze wat leren, dat de groep leuk is en dat ik daarin een faciliterende rol kan spelen.
Als Roxanne kijkt naar een goede coach, kijkt ze al snel naar haar eigen kunnen. ‘Maar dat komt misschien wel omdat ik heel reflecterend ingesteld ben. Ik ga na wat mijn handelingen zijn geweest tijdens het trainen. De afgelopen training heb ik turnsters begeleid, maar ik kan als trainer ook kijken naar wat het effect geweest is op je turnsters.
Meestal kijk ik naar de dingen die ik kan doen om dat als resultaat te bereiken. Eigenlijk gebruik ik als meetwaarde “Vinden mijn turnsters het leuk? Hebben ze plezier beleefd? Hebben ze iets geleerd?” en of ik daar mijn handelingen binnen de training goed heb ingericht.’
Sporters betrekken bij het evalueren
Bij Beter Turnen hebben we een workshop ‘effectief coaching en begeleiding’ die Paul aan trainers geeft. Daarin hebben we het vaak over het evalueren samen met turnsters. Als trainer weet je vaak wel hoe je moet evalueren maar soms vergeet je de turnsters erbij te betrekken. Het is goed om vaak te vragen aan turnster wat ze ervan vinden.
Roxanne geeft aan: ‘Op het moment dat ik nog veel training gaf, was ik erg bezig met “Vinden ze het wel leuk? Dit heb ik niet goed aangepakt want turnster X heeft dit niet geleerd binnen de training of heeft dat doel niet bereikt”, daar werd ik op een gegeven moment zo gek van in mijn hoofd dat ik heb bedacht een enquête te ontwikkelen.
“Wat halen de turnsters uit de training? Hoe leuk vinden ze de training? Leren ze iets bij mij?”, om een reflectiemoment terug te krijgen. Ik deelde de enquêtes uit en kreeg veel meer positieve reacties terug dan wat ik had verwacht. Die vragen waren ingesteld op “Wat maakt van mij een goede coach?” of “Voldoet dat aan mijn waarde van wat ik vind dat een goede coach is of inhoudt?” De reacties die ik terug kreeg waren veel positiever dan ik had verwacht. Dus ik haalde er juist heel veel energie uit.
De zelfreflectie van Paul
‘In eerste instantie heb ik vaak de neiging om naar mezelf te kijken, dus “Waar heb ik gestaan als trainer? Wat voor feedback heb ik gegeven?” Dus ik kijk heel erg naar mezelf als trainer en daarin vergeet je soms te kijken naar de turnster zelf. De methode die Roxanne gebruikt hebt om te achterhalen of je aanname klopt, als je bij jezelf als trainer gaat kijken doe je best wel vaak aannames want vaak denk je “Oh, de turnsters vinden het wel fijn” of “De turnsters vinden het niet fijn”. Terwijl, door het juist te vragen aan een turnster kan je checken of je aanname klopt of niet.
Verschillende vangtechnieken
Een leuk voorbeeld daarbij is dat als ik turnsters salto achterover op de balk vang ik op veel verschillende manieren kan vangen. Ik kan meerdere methodes gebruiken om ze op de balk op te vangen. De ene vind ik zelf prettiger dan de andere, omdat ik dan anders vang, en bij de ene heb ik iets meer zekerheid omdat ik de turnster dan beter vasthoud. Maar ik dacht op een gegeven moment “Laat ik het eens aan de turnster vragen om te kijken wat zij het prettigst vindt”. Ik had voor mezelf voorgenomen dat er één manier was die zij waarschijnlijk het prettigst vond bij het vangen op balk. Toen bleek uiteindelijk dat ze een andere methode veel fijner vond.
Zelf dacht ik bij mijn voorkeur: dan heb ik haar heel goed vast, en dan weet ik zeker dat ik haar altijd goed kan vangen, en dat ze altijd goed staat”. Maar de turnster gaf aan “Als je me zo vangt heb ik het gevoel dat ik het niet zelf doe en op die andere manier heb ik wel het gevoel dat ik het zelf doe, dus dat ik het ook uiteindelijk zelf kan”. Dus dat was wel leuk om mee te maken.
Evalueren met de groep
‘Het evalueren zou je ook met een hele lesgroep kunnen doen’, geeft Roxanne aan. ‘Het is als trainer bijvoorbeeld interessant, om te onderzoeken wat jij denkt van het niveau van de turnsters, ten opzichte van hoe je turnsters daarover denken. Soms denken turnsters dat ze meer kunnen dan wat ze daadwerkelijk kunnen. Met een paar verenigingen, trainers en de lesgroep heb ik eens in kaart gebracht wat de turnsters allemaal zelf denken te kunnen. Ik had allemaal schema’s opgesteld, waarop diverse elementen stonden. De turnsters kregen een eigen stempel, waarmee ze voor zichzelf turnelementen mochten afstempelen, waarvan zij vonden dat ze die goed beheersten. Het was heel apart om te zien wat daarbij uitkwam. Zeker toen ik dat dan besprak met de trainers die lesgaven aan die turnsters, er zat best wel veel verschil in.’
Soms dacht een turnster dat ze een bepaald element heel goed kon en dan zei de trainer tegen mij “Ze denkt wel dat ze het kan, maar ze kan niet helemaal goed haar spanning vasthouden in dat element. Er zat dus eigenlijk een mismatch in.’
In gesprek met de turnster
Als je trainer moet je dan met zulke feedback het gesprek aangaan met de turnster. Het hangt er natuurlijk wel van af hoe oud een turnster is, maar de meeste turnsters zijn wel aardig in staat feedback te verteren. Met de meeste kan je wel aardig in gesprek gaan om te kijken waaraan je vervolgens moet werken. Dan heb je al een zijstap naar een stukje eigenaarschap. Vaak hebben we als trainers de neiging om zelf te bedenken wat het beste is voor een turnster. Dus wij denken bijvoorbeeld: “Een turnster moet kip leren en daar moet ze een handstand achteraan leren. En dat gaan we precies volgens mij stappenplan doen.”Maar dan ben je natuurlijk heel leidend in het proces. Terwijl je ook kan bedenken om de turnster erbij te betrekken en aan een turnster te vragen “Wat is de volgende stap?”
De turnster betrekken
Paul: Maar in het geval van een turnster die denkt “Ik kan eigenlijk veel meer dan in vergelijking met een coach”, of als een coach zegt “Die turnster moet het eigenlijk niet doen” en die turnster is ervan overtuigd “Dat kan ik makkelijk”, hoe ga je dan daarmee om?
Roxanne: Dat ligt ook een beetje aan de turnster, denk ik. Daarom kan je als trainer ook nooit bedenken dat je altijd één manier hebt die goed werkt. Ik denk dat je juist heel goed moet kijken naar wat voor turnster je voor je hebt. Misschien moet je ook kijken naar haar leeftijd en welk karakter de turnster heeft zodat je goed kan leren hoe je met die turnster moet omgaan. Het verschilt wel heel erg per case. Er is niet per se één manier.
Paul: Wat is een eigenschap die je zou moeten hebben als coach? Wat is voor een coach noodzakelijk om die rol te kunnen spelen? Af en toe moet je misschien als trainer een vragende rol spelen. Dus als je bijvoorbeeld kijkt naar het leiden, vaak heeft een trainer de neiging om leidend te zijn.
Roxanne: En om dat in te vullen voor de turnster zelf?
Effectief coachen
Paul: Ja. Dat doen we ook in onze workshop ‘effectief coachen’. We trekken twee lijnen, een lijn met ‘leidend’ en een lijn met ‘begeleidend’. Je kan de dingen zelf bedenken of je kan de turnster laten denken, dat is wel een verschil. Soms kan je ook wel een verschuiving maken als trainer dat je begeleidend bent, dat je gaat kijken om uiteindelijk de turnster meer te begeleiden. Dus om haar zelf te laten nadenken over de vervolgstappen.
Roxanne: Waar ligt de scheidingslijn voor jou? Wanneer is een turnster in staat om zelf dat proces in handen te nemen? En wanneer grijp je toch in als coach. Op welke manier grijp je in als coach als een turnster bijvoorbeeld wel aan die oefenstof moet voldoen?
Paul: Dat ligt een beetje aan je periodisering, denk ik. Je hebt ook wel verschillende momenten in je jaarschema, je hebt momenten waarbij je in je basisperiode zit, waarbij je bijvoorbeeld heel erg gaat herhalen. Maar je hebt ook een periode waarbij je juist elementen gaat aanleren en dat is wel een verschil, denk ik. Er is ook een verschil of je de tijd of de mogelijkheden hebt om een turnster meer inbreng te laten geven.
Turnster betrekken bij de lesplanning
Paul: Wat ik weleens gebruik in mijn les is dat ik dan ook bij het voortraject turnsters betrek. Dan gaat het met name over de iets oudere turnsters. Meestal zijn ze dan 10-12 jaar. Maar ik heb weleens turnsters erbij gevraagd in mijn lessen toen ik begon mijn jaarplanning te maken “Kijk eens naar de jaarplanning, ik heb dit opgesteld. Wat vind jij daarvan? Zou je iets willen aanpassen?” Er waren weleens turnsters die bij mij aangaven “Ik vind dit wel leuk op de vloer maar ik zou toch ook nog wat meer dat willen oefenen, kunnen we daar niet wat meer aanpassen?” Gaandeweg ga je op die manier samen wat meer het traject vullen. Waardoor je vooraf al wat meer ervoor zorgt dat je wat ruimte en eigenaarschap aan de turnsters biedt.
Roxanne: Misschien iets meer loslaten in periode vlak voor een wedstrijd en in een wedstrijdperiode juist meer een soort sturing geven aan de turnsters?
Paul: Ja, dat denk ik wel. Daarbij moet je altijd in je achterhoofd houden “Past dit wel bij een turnster?” Het kan best zijn dat een turnster daarmee heel goed kan omgaan. Maar je hebt ook turnsters die gewoon heel goed te horen moeten krijgen van een trainer wat ze moeten doen. Sommige turnsters zijn het niet gewend om zelfstandig te werken. Als je kijkt naar de verwachtingen van sommige trainers;”Ga maar naar een toestel, ga maar naar de brug toe”, dat ze allemaal aan de slag gaan.
Gedemotiveerde sporters
Maar als een turnster het niet gewend is om zelf te bedenken wat ze moet doen in een les of in een gedeelte van een training, is het logisch dat een turnster niet aan de slag gaat. Dan krijg je juist turnsters die gaan hangen of gaan zitten en vaak heb je de neiging om als trainer te zeggen “Je doet niet je best, je moet meer je best doen”. Dan is het heel goed om eerst terug te kijken naar jezelf als trainer. Om te beseffen wat jij hebt gezegd en wat je misschien in het voortraject allemaal gedaan hebt. Of je misschien ook wel de turnster hebt voorbereid zodat ze zelf weten wat ze moeten doen.
Roxanne: Dus ook om wat meer open te houden creëer je meer zelfregie bij je turnsters?
Paul: Ja, dat denk ik wel. Soms mag je daarin als trainer wat lakser in zijn; je hoeft er niet altijd bovenop te zitten. Juist als je wat meer op de achtergrond staat kan je er ook voor zorgen dat een turnster zelf de rol meer inneemt.
Zelfregie bij de turnsters
Roxanne: Dat herken ik ook wel van de tijd toen ik nog lesgaf. Als ik op een gegeven moment geen instructies gaf, gingen turnsters klieren of spelen. Sommige turnsters die heel gestructureerd waren deden dat dan wel vanuit zichzelf, maar het overgrote deel vond het toch moeilijk om zelf aan de slag te gaan. Dat is wel mooi dat je dat benoemt. We hebben het nu gehad over het reflecteren; op jezelf, naar de groep toe en nu hadden we het over meer openheid creëren naar je turners toe. Zijn er nog meer basiseigenschappen waarvan jij zegt “Dat maakt een coach een goede coach”? Zou je die kunnen benoemen?
Analyseren als coach
Paul: Ik denk dat kunnen analyseren ook heel belangrijk is. Turnen is best wel een technische sport en ik denk dat je als trainer best wel goed moet kunnen achterhalen wat precies het probleem is bij een turnster. Dat is ook een reden waarom ik best wel veel personal training geef. Het is natuurlijk niet zo gebruikelijk binnen het turnen; vaak geef je les aan groepen of kleinere groepen maar niet echt één op één.
Het leuke daaraan vind ik wel dat ik heel goed kan kijken naar een turnster. Dat ik de tijd heb om te kijken waar problemen liggen. En wat we kunnen doen om een element van verbetering te vinden en wat ik aan haar kan leren. Dus dan ga je heel erg kijken naar “Wat is een fout of een oorzaak bij een beweging die een turnster uitvoert?”
Misschien herken je ook wel bij een training dat je weleens als trainer hebt gezegd “Hij moet harder rennen”. Maar wat dan als de turner helemaal niet harder kan rennen? Dan is je feedback eigenlijk helemaal niet nuttig geweest want de turner moet fysiek voorbereid zijn om harder te kunnen rennen. Toch hebben we vaak de neiging om te zeggen “Je moet harder rennen, dat is het probleem”.
Roxanne: Maar achter een probleem kunnen weer andere problemen liggen in de basisconditie.
Oorzaak en gevolg onderscheiden
Paul: Ja, dat is ook hetzelfde als je kijkt naar bijvoorbeeld zwaaien, dat noem ik ook weleens het verschil tussen oorzaak en gevolg. Vaak zien we het gevolg bij een beweging en dan gaan we daaraan werken. Dus we zien een zwaai en we zien dat de zwaai bij de voorzwaai misschien hol is en niet met de voeten opgeschopt is, geen kommetje. Dan zeggen we “Je moet meer een kommetje maken en je moet meer je voeten opschoppen”.
Terwijl als we bijvoorbeeld naar de achterzwaai kijken bij het begin van een zwaai, dan zien we bijvoorbeeld dat iemand te vroeg gaat hangen. Dus daar ligt de oorzaak meestal, dat iemand te vroeg gaat hangen waardoor de schop daarna verkeerd is. Het is wel raar dat we dan gaan kijken naar het gevolg, terwijl als we aan de oorzaak gaan werken de kans veel groter is dat er daarna ook de technische fouten uitgehaald worden.
Analytisch vermogen
Roxanne: Ja, je moet dus eigenlijk voldoende kennis hebben van die beweging zodat je weet welke delen van de beweging essentieel zijn om bijvoorbeeld het laatste deel van de beweging uit te voeren en om daarop dan meer tips te geven. Dus zodat je analytisch vermogen van een beweging van begin tot eind bekend is.
Paul: Ja. Dat leren trainers ook bij ons platform, als je naar de beweging kijkt zie je ook vaak fases. Soms zitten we bijvoorbeeld een kip te herhalen. Maar als je kijkt naar motorisch leren hebben we altijd geleerd dat als je alleen maar gaat herhalen het leerproces vaak veel trager gaat dan wanneer je gaat differentiëren. Dat is ook een deel van impliciet leren. Maar als je juist heel analytisch gaat kijken zie je misschien in de kip waar het probleem ligt.
Dan zie je bijvoorbeeld dat iemand niet sterk genoeg is om te kunnen sluiten, dus om de schouders te kunnen sluiten om op de brug te kunnen komen. Dan is het natuurlijk veel nuttiger om daaraan te gaan werken. Om ervoor te zorgen dat je die turnster sterker gaat maken waardoor ze die armen goed genoeg kan sluiten om op de brug te kunnen komen. En alleen aan die fase te werken, in plaats van dat je per se alle fases gaat oefenen en de kip honderd keer gaat doen. Dat is veel nuttiger.
Aandacht voor het proces
Roxanne: Wat mij ook nog bij coaching te binnenschiet, is het gezegde dat je als coach meer prioriteit moet stellen aan het proces. Dus we gaan niet voor die gouden medaille en de topscore op vloer in de allround wedstrijdcompetitie. Ik denk dat een coach meer aandacht mag besteden aan het proces daar naartoe. En dat hij daar de turnsters meer op mag belonen en attenderen.
Als ik aan het turnen ben, ben ik bijvoorbeeld meestal heel erg gefocust op de wedstrijd die eraan komt en daar wil ik dan een doel bij halen. Dus ik wil in de top drie eindigen of ik wil hoger komen dan de vorige keer. Dat is voor mij dan hét doel. Dan vergeet ik eigenlijk alle win-situaties die ik in de training heb behaald. Er zit bijvoorbeeld een element in dat niet eens in mijn vloeroefening hoort te zitten voor de wedstrijd maar die ik wel de afgelopen periode heb bereikt. Ik denk dat dat in het coachen voor superveel motivatie en een leuke groepssfeer zorgt.
Concrete doelen stellen als coach
Paul: Dan heb je ook andere doelen die je jezelf stelt. Dat is wel een interessant iets; het stellen van doelen. Je kan natuurlijk als doel hebben dat je bijvoorbeeld voor een volgende wedstrijd derde wil worden. Dat is best wel een apart doel, want je kan natuurlijk wel zeggen dat je derde wil worden maar derde worden is afhankelijk van het aantal punten dat je krijgt en wat de andere turnsters doen. Het kan dus best zijn dat een turnster bijvoorbeeld van een balk afvalt of dat jij misschien wel valt en dat de anderen allemaal blijven staan waardoor je dan derde wordt of wel derde. Het is dus geen concreet doel; het is een doel dat heel erg beïnvloed kan worden.
Roxanne: Ja, dat werkt dan misschien demotiverend binnen je trainingen als je dat niet haalt
Paul: Een concreet doel zou misschien veel interessanter zijn om bijvoorbeeld voor jezelf te bedenken “Ik heb nu heel hard geoefend met de kip. Ik heb alle fases geoefend en hij lukt nu negen van de tien keer, dus ik kan het bijna altijd. De komende wedstrijd ga ik ervoor zorgen dat ik de kip ga halen op de brug”.
Roxanne: Ja, dat zijn meer de kleine succesbelevingen dan je uiteindelijke resultaat daarin van de wedstrijd.
Externe factoren
Paul: Ja, dan kan je veel beter achterhalen waarom iets wel of niet gelukt is. Want je kan dan kijken naar je beweging van de kip op de wedstrijd en je kan dan bijvoorbeeld zeggen “Het is niet gelukt want ik had nu niet zo’n goede zwaai”. Dan weet je waaraan het ligt. Maar als je bijvoorbeeld vierde bent geworden kan het zijn omdat je bent gevallen maar het kan ook zijn omdat iemand anders gewoon beter heeft gescoord. Of omdat een jurylid een andere beslissing heeft gemaakt.
Roxanne: Ja, dat zijn voorbeelden van doelen die je kan hebben, maar in de training merk je ook succeservaringen en dat je vooruitgaat. Meestal wordt dat eigenlijk verworpen omdat er alleen maar wordt gefocust op die wedstrijd en competitie in plaats van alle kleine succesbelevingen die je zelf meemaakt.
Paul: Ja, er is een flinke focus op het einddoel en minder op het proces.
De rol als trainer in het leerproces
Roxanne: Ja, en ik denk dat een coach daarin een hele mooi rol kan nemen: Attendeer je turnsters op het proces dat ze afgelopen week of de afgelopen zes weken hebben meegemaakt. Misschien kunnen ze nu opeens een halve balk oefening uitvoeren terwijl het voorheen niet eens een onderdeel was. Op dat soort punten kan je als coach een meerwaarde hebben, denk ik. Attendeer je turnster erop, waarschijnlijk haalt ze er superveel motivatie uit waardoor de trainingen ook weer beter lopen.
Paul: Dat is wat je voor jezelf als trainer zou moeten leren maar ook als turnster. Een turnster moet eigenlijk leren dat het proces veel belangrijker is dan het resultaat.
Roxanne: Dat is wel interessant, want zelf heb ik ook weleens als quote: Het proces is veel belangrijker dan het resultaat. Vaak streven we perfectionisme na in de turnsport maar dat is helemaal niet realistisch. De progressie vind ik veel belangrijker dan perfectie. Als je een foutje maakt, wat niet bij die perfectie hoort, is dat eigenlijk iets negatiefs. Terwijl je dat ook positief kan omdraaien en daar juist van kan leren en weer kan groeien. Ik denk dat dat ook een goede en superbelangrijke mindset is.
Methodisch lesgeven als coach
Paul: Wat ik ook nog heel belangrijk vind als trainer, is methodisch ingesteld zijn. Dus dat je niet altijd dezelfde oefeningen gebruikt voor alle turnsters. We zien wel een verschuiving binnen de turnsport, steeds meer trainers zijn goed in staat om methodisch te werken, ze gebruiken steeds meer oefeningetjes. Een goede coach weet heel bewust waarom hij een bepaalde oefening kiest.
Roxanne: Ja, dus niet omdat dat het filmpje is dat in de kipreeks hoort. Maar waarom zou je juist dat oefeningetje aanbieden aan een turnster die de kip nog niet helemaal onder controle heeft?
Paul: Ja, dus je kijkt heel duidelijk naar de turnster, je analyseert eerst en vervolgens ga je kijken “Waar ligt het probleem en welke oefening kan ik gebruiken om ervoor te zorgen dat zij dat kan verbeteren?”
Methodieken verzameld op een platform
Paul: Dat is ook een reden waarom wij op ons platform heel veel methodiek hebben staan. We hebben de kip bijvoorbeeld verdeeld in 50 verschillende oefeningetjes. Nu is het helemaal niet zo dat je als trainer alle 50 stappen moet langslopen, maar ik denk dat je dan juist een mooie rugzak hebt waarbij je kan kiezen. Dus je kijkt wat een turnster nodig heeft en je kijkt welke toestellen je hebt en welke oefeningen je nog kan gebruiken. Dus ik zie het meer als een hele grote rugzak waaruit je iets kan pakken, en die je kan gebruiken voor je methodieken om op je turnsters toe te passen.
Roxanne: Je moet heel kritisch blijven, “Wat heeft deze turnster nodig?” Iedere sporter is verschillend, dus iedere sporter heeft een andere aanpak nodig van de coach.